Van 'dikke glip' tot 'jok an de pokkel': doe de FloorZorgt-dialectenquiz!

1) Als je Brabantse collega zegt dat ze ‘is afgewerkt’, wat bedoelt ze dan?

a. Dat ze het heel gezellig heeft gehad in haar slaapkamer het afgelopen weekend

b. Dat haar dienst erop zit

c. Dat ze volledig uitgeput is

2) Als je collega in Limburgs dialect vraagt of je de ‘sjotelsplak’ even aan wilt geven, wat bedoelt hij/zij dan?

a. Het schoteltje

b. Het vaatdoekje

c. Het plakband

3) Wat is de Groningse vertaling van ‘we komen de baby bewonderen’?

a. 'Wie kommen t pottje bekieken’

b. 'Wie kommen t kindeke bekieken’

c. 'Wie kommen t wunderke bekieken’

4) Wat bedoelen ze in Nunspeet (op de Veluwe) als ze zeggen dat een shirt ‘krang’ zit?

a. Dat het te strak zit

b. Dat het binnenstebuiten zit

c. Dat het achterstevoren zit

5) Als een Groningse cliënt ‘nait soezen’ zegt, wat bedoelt hij/zij dan?

a. ‘niet moeilijk doen’

b. ‘niet lachen’

c. ‘niet zingen’

6) Als een Brabantse verloskundige tegen haar cliënt zegt dat ze ‘net is aangereden’, wat bedoelt ze dan?

a. Dat ze zojuist een ongeluk heeft gehad

b. Dat ze net is weggereden en dus onderweg is

c. Dat ze net aan komt rijden in je straat

7) Wat bedoelt een patiënt als hij ‘jok an de pokkel’ heeft?

a. Dat hij gejokt heeft over zijn symptomen

b. Dat hij pijn heeft aan zijn edele delen

c. Dat hij jeuk heeft aan zijn buik of rug, afhankelijk van waar hij vandaan komt 

8) Stel dat iets goed verloopt, dat een cliënt bijvoorbeeld voor het eerst weer een stukje loopt, dan zeggen ze in Nunspeet:

a. ‘Kiek, dat geet monster!’

b. ‘Kiek, dat geet geest!’

c. ‘Kiek, dat geet reus!’

9) Als iemand in Twente bij de huisarts komt met een ‘dikke glip’, wat mankeert hem dan?

a. Hij heeft een blauw oog

b. Hij heeft dikke enkel

c. Hij heeft een diepe snee

10) Wat bedoelt een Zeeuw met ‘van zun betutter haon’?

a. Overlijden

b. Bewusteloos raken

c. Onderuit gaan

11) Je kan recht voor z’n raap zeggen dat iemand te dik is, maar je kunt het ook mooi verpakken. Zo doen ze dat in Drenthe:

a. Hij heeft ‘zwoare bottn’

b. Hij is ‘gemoakt van spek’

c. Hij is ‘bevrend met botter’

12) Wat bedoelen mensen uit Dordrecht als ze vragen: ‘Hebbie opt hoekkie gestoan?’

a. ‘Was je er bijna niet meer geweest?’

b. ‘Ben je verkouden?’

c. ‘Heb je staan afluisteren?’

13) Wat bedoelt een Friese cliënt als ze het heeft over ‘stikken’?

a. Dat iets stuk is

b. Naaien

c. Doodgaan

14) Hoe zeg je in het Twents dat iemand chagrijnig is?

a. Hij is andersom vrolijk

b. Hij heeft de kop verkeerd staan

c. Hij heeft een donderwolk ingeslikt

15) Als een Drentse of Groningse patiënt tegen je zegt ‘het kan wel minder’, hoe gaat het dan met hem?

a. Slecht

b. Goed

c. Uitstekend

16) Als een Amsterdamse collega na afloop van z’n dienst zegt dat hij thuis ‘z’n sokken gaat nummeren’, wat bedoelt hij dan?

a. Dat hij de was gaat doen

b. Dat hij gaat slapen

c. Dat hij zijn administratie gaat doen

17) ‘Wanneer ben je uitgerekend?’ vragen ze in Twente niet. Nee, zij vragen:

a. ‘Wanneer ben je uitgecalculeerd?’

b. ‘Wanneer ben je uitgeteld?’

c. ‘Wanneer ben je uitgelezen?’

18) ‘A je joekte ei mot je krauwe. A’t pijn gi doe, mo j’op ouwe. En at gi bloeie mo’j d’r een pleister op dauwe.’ Uit welk dialect komen deze wijze woorden?

a. Gronings

b. Drents

c. Zeeuws

19) Wat bedoelt een Friese cliënt als hij zegt ‘Sa fol as in aai?’

A. 'Ik zou wel een knuffel willen'

B. 'Ik heb genoeg gegeten'

C. 'Zo, ik lust wel een ei'

Scroll voor de antwoorden naar beneden!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ANTWOORDEN

1. B.
2. B. 
3. A.
4. B.
5. A.
6. B.
7. C.
8. A.
9. C.
10. B.
11. A.
12. B.
13. A.
14. B.
15. C.
16. B.
17. B.
18. C.
19. B.

Hoeveel had jij er goed?